Spreekuur - de taalcolumn
Taallandschappen

Illustration: two speech bubbles above a book
© Goethe-Institut e. V./Illustratie: Tobias Schrank

Taal geeft vaak aanleiding tot culturele strijd. Denk maar aan het actuele debat over genderfair taalgebruik. Maar ook dialecten kunnen onenigheid uitlokken.

Von Olga Grjasnowa

Je zou kunnen denken dat de grootste strijd in de Duitse cultuur op dit moment draait rond gendersterretjes en het genderneutrale gebruik van grammaticaal mannelijke vormen (het zogenaamde generische Maskulinum), anders gezegd: rond de vraag of begrippen als ‘der Lehrer’ (de leraar), ‘der Polizist’ (de politieagent) en ‘der Kanzler’ (de kanselier) ook verwijzen naar mensen van een ander geslacht. Zeker sinds mijn dochter en haar vriendin menen dat zij geen astronautes (‘Astronautinnen’) kunnen worden omdat er alleen astronauten (‘Astronauten') bestaan, heb ik mijn twijfels bij het idee van het generische Maskulinum.
 
Maar taal was altijd al het voorwerp van strijd. Zeker de Duitse taal. Het Duits kent heel wat dialecten, varianten en standaardtalen die niet zomaar begrepen worden door wie ‘Hoogduits’ spreekt. Elk dialect heeft niet alleen een eigen woordenschat, maar ook grammaticale bijzonderheden en unieke taalmelodieën – al is die verscheidenheid in de loop der jaren almaar geslonken. Daartegenover staat het Hoogduits, de gestandaardiseerde taal waarin we schrijven, en die daarom – voor zover ik weet – in Zwitserland ook wel ‘Schriftdeutsch’ (geschreven Duits) wordt genoemd. Het standaardiseringsproces begon met de Bijbelvertaling van Luther, werd bevorderd door de boekdrukkunst en had meestal betrekking op de geschreven taal.

Eén gebakje, meerdere namen

Het was in Hessen dat ik in de Duitse samenleving integreerde, en het voelt voor mij nog steeds erg fijn als ik het dialect van ginder hoor. Als mensen een vraag kracht bijzetten door de toevoeging ‘gell’ en als ‘ich’ wordt uitgesproken als ‘isch’, voel ik me als een vis in het water. Frankfurt am Main is voor mij een stad die er met haar stadsbeeld, haar rivier en haar straten niet alleen vertrouwd uitziet, maar die ook vertrouwd klínkt. In Beieren of Keulen daarentegen versta ik soms amper een woord wanneer mensen dialect spreken. Het Saksische dialect, dat ik tijdens mijn studie in Leipzig vaak hoorde, is voor mij nog steeds onbegrijpelijk. Zelfs met het Berlijns heb ik het – na tien jaar in deze stad – nog steeds erg moeilijk. Misschien heeft het te maken met het feit dat een ‘Kreppel’ of ‘Berliner’ (een ‘Berlijnse bol’: een rond gebakje, gevuld met confituur en bestrooid met poedersuiker) hier ‘Pfannkuchen’ wordt genoemd, terwijl een pannenkoek dan weer ‘Eierkuchen’ heet. Trouwens, in andere regio’s van Duitsland vind je de Berlijnse bol ook onder de naam ‘Krapfen’, ‘Kreppel’ of ‘Puffel’.  Al die benamingen verwijzen dus naar hetzelfde gebakje, en ik moet eerlijk bekennen dat ik in deze kwestie naar een zekere vorm van plaatselijk patriottisme neig: een Berliner is een Berliner, hooguit een Kreppel.

Lievelingsdialect

Dit debat woedt overigens nog feller dan dat over genderfair taalgebruik, maar dan vooral tussen nieuwkomers en mensen die vanouds in de betroffen gemeente of regio wonen. Een ander voorbeeld zijn de vele woorden voor ‘sprechen’ (spreken): ‘babbeln’ in Hessen, ‘schnacken’ in Hamburg of ‘schwätzen’ in het zuidwesten van Duitsland. Nog ingewikkelder wordt het aan de andere kant van de geografische, maar niet taalkundige grenzen, in Oostenrijk en Zwitserland.
 
Zelf beheers ik helaas, op een paar flarden na, geen enkel dialect. Maar eigenlijk zou het qua taaluitbreiding een leuke en verrijkende uitdaging zijn. Mocht ik ze ooit aangaan, dan zou ik waarschijnlijk – je raadt het al – eerder een voorkeur hebben voor Hessisch dan voor Berlijns.

Top