Spreekuur - de taalcolumn
De brave buffels van het hoe

Illustratie: Mond in een tabletcomputer en oog in een televisietoestel, elk met een tekstballon
Het vertalen van ijdele auteurs, zelfs het willen vertalen, is een extreme zelfkwelling | © Goethe-Institut e. V./Illustratie: Tobias Schrank

Vertalen is een kunst, vertelt onze nieuwe columniste, dichteres en voordrachtkunstenares Nora Gomringer. Hun werk is even zwaar als dat van ossen die een ploeg trekken. En dat is veel positiever bedoeld dan het in eerste instantie klinkt.

Von Nora Gomringer

Het heeft jaren geduurd voor ik The Simpsons voor het eerst in het Engels hoorde. Ik was in shock. Homer klinkt als een idioot, de stem van Marge is doorrookt, Bart klinkt gemeen, Lisa klinkt pieperig. Die typerende geluiden maken dat de stemacteurs van Matt Groenings animatiereeks elkaar voorgoed gevonden hebben: de hele cast ligt vast, de stemmen zitten stevig verankerd in de hoofden van de fans. Doordat de jongeren van vandaag steeds vaker via streamingdiensten kijken, raakt ook het Duitse publiek bekend met de originele versies. Maar toen ik zelf voor het eerst de ‘echte’ stemmen hoorde, was ik zo ontzet dat ik me sterk ging afvragen of datgene wat men zegt, mee verandert met de manier waarop men het zegt.

Ik was 17 en dacht dat ik oud en wijs was. Toch had ik volledig over het hoofd gezien dat bijna alle literatuur die ik tot dan toe had gelezen, al die schitterende teksten, geen originelen waren, maar vertalingen. Omdat ik een fervente Stephen King-fan was en hem als een filosoof onder de horrorschrijvers beschouwde (en nog steeds beschouw!), was ik getriggerd om mijn favoriete boeken te herlezen en deze keer het origineel en de vertaling met elkaar te vergelijken. Welnu, er ging een wereld voor me open!

Een kunst

Plots begreep ik dat het de vertaler was die mij in mijn taal uitlegde hoe mijn haren overeind moesten gaan staan, terwijl de auteur mij vanuit zijn eigen wereld beschreef waarom ze overeind moesten gaan staan. Maar tot op vandaag ken ik amper een handvol vertalers van wie de naam in een gesprek een korte pauze doet vallen. In de muziek heet zo een pauze een fermate, een korte onderbreking van het ritme, die heel even een zonnetje of een klein regenboogje in de partituur tevoorschijn tovert. Een kort moment, een aureool van bewondering en extra aandacht voor het werk van de kunstenaar.

Vertalen is een kunst. Voor mijn huis in Bamberg is er al enkele jaren een veerpont. De overzet verloopt rustig. De snelheid kan variëren, maar doorgaans ben je in pakweg een minuut aan de overkant. Een veerman of -vrouw ‘zet de boot in de stroom’. Alleen al omdat ik van dat soort woordgebruik hou, neem ik een paar keer per week het veer. Ik bekijk mijn huis dan van de buitenkant, terwijl ik ervan weg of ernaartoe drijf. Vroeger had je een veerman die de schuit op afroep overvoer. Je moest dan “Sieber, hol ieber!” roepen, en hopen dat meneer Sieber die dag oren had naar je wens. Meneer Sieber was een vertaler.
Ein Fluss, im Vordergrund ein gepflastertes Ufer und eine Laterne, am linken Bildrand an der anderen Uferseite eine Fähre oberhalb des Ufers mehrere Gebäude und Bäume
Das Internationale Künstlerhaus Villa Concordia samt Fähre am linken Bildrand. Von dort aus denkt die Autorin über das Über-Setzen nach | Foto: © Nora Gomringer

Veermannen en -vrouwen

De Oostenrijkse dichter Robert Schindel is niet de eerste schrijver die vertalers veermannen noemt, maar hij doet het wel op een indrukwekkende manier. Ik herinner me hoe hij dit voor de literatuur zo belangrijke beroep beschreef tijdens een lezing in Bamberg. Ik was destijds 19 jaar. De dichter las voor uit ‘Gebirtig’ en sindsdien hebben we elkaar nog vaak ontmoet, terwijl ik me langzaam ontpopte van een schrijvende rups tot een lezende, zingende toneelmot. Dat is geen gekoketteer. Het nachtelijke karakter van het schrijversvak maakt ons tot motten. Het streven naar een publiek dat ons aan het eind van een evenement boeken toeschuift om onder leeslampen te signeren, heeft iets van een verre dag. Met uitzondering van boekenbeurzen en schoollezingen.

Veerman zijn. Dat is ook wat ik hoorde over Felicitas Hoppe en Ilma Rakusa, en over Hans Wollschläger, wiens naam mijn adem nog steeds doet stokken van bewondering. De Odyssee van Homerus vertalen en daarna ook nog Ulysses van James Joyce, het was een briljante zet van een vertaler, uit passie ... voor zelfpijniging. Want het moet gezegd: ons, zelfingenomen auteurs, vertalen - of zelfs maar wíllen vertalen - is een sterke vorm van zelfpijniging. Maar al te vaak zijn we immers niet beschikbaar voor een gesprek, bieden we geen hulp bij de vragen die zo’n intense confrontatie met de tekst kan oproepen.

Het belang van trekdieren

De vertaler is iemand die alles opmerkt wat broos, slecht onderbouwd, wankel of verkeerd is aan de tekst. Hij of zij is geen redacteur, maar krijgt meestal te maken met een volledig afgewerkt product dat allang op de markt is, in al zijn glans en al zijn glorie, maar ook met al zijn fouten en gebreken. De vertaler trekt een juk aan en trekt de tekst als een gehoorzame buffel door een rijstveld. Woord en rijstkorrel worden één voor één geoogst. Niemand wordt graag met een last- of trekdier vergeleken. We zijn erdoor verontwaardigd. Maar misschien kan de gedachte aan de prachtige kalligrafieën van Azië, het onmiskenbare belang van trekdieren voor de oogst, en het feit dat hun bestaan bepalend is voor het werk en het leven op het platteland, de verontwaardiging enigszins temperen?

Onder het juk van de tekst gaan, zo zou ik het werk van de vertaler hebben omschreven. En vroeger bedacht ik vanuit het tegengestelde perspectief nog veel hardere termen. Ik sprak van gijzeling: ik vond dat vertalers de teksten gijzelden die ze onder handen namen. De tekst moet woord voor woord in de doeltaal opgaan en mag de vrijheid opzoeken. Meer hierover in de volgende column. 

Top