Spreekuur - de taalcolumn
Werkstattbericht
Alles is zoveel beter als het korter is, zegt dichter Arne Rautenberg. Die uitspraak was ook het motto van zes auteurs die samen regels wilden opstellen om teksten te schrijven in eenvoudige taal. Hauke Hückstädt vertelt hoe dat in zijn werk ging en welke instrumenten ze daarbij gebruikten.
Von Hauke Hückstädt
De zes schrijfsters en schrijvers - Olga Grjasnowa, Nora Bossong, Alissa Walser, Kristof Magnusson, Henning Ahrens en Mirko Bonné - kwamen samen in het Literaturhaus Frankfurt. De Main lag breeduit in de bocht van zijn bedding, het leek een doodgewone dag in juli. Maar zo gewoon was de ontmoeting van mijn collega’s en mezelf met de groep van zes niet. Want in deze setting, onder deze auspiciën, leken alle kansen open te liggen. Buiten wierp de middagzon korte schaduwen rond huizen, mensen en dingen. Binnen wilden we literatuur laten herschrijven in eenvoudige taal, door bekende hedendaagse auteurs. Als een literair project, als een esthetische onderneming met ethisch effect. De Frankfurtse journaliste Eva Keller, deskundige in de domeinen inclusie, integratie en onderwijsbeleid, vervolledigde onze groep.
Recht op deelname
We hadden eerder al tegenwind gekregen. De neezeggers, de sceptici, de hoeders, de rechtschapen bewaarders van artistieke soevereiniteit … allemaal hadden ze zich laten horen. Gelukkig was het project al gefinancierd. De sociale dienst van de stad Frankfurt wilde het. De deelstaat Hessen wilde het ook en betaalde ervoor. Tegen de weifelaars zeiden we dat we het simpelweg moesten proberen. Er bestaat een recht op deelname, dat heeft de VN beslist. En het is een goede beslissing. We geloven allemaal dat poëzie betrouwbaarder is dan een politieke doctrine of een of ander geloofssysteem. Het kan dus alleen maar goed zijn als iedereen eraan kan deelnemen. We zouden het project enkel afblazen als er geen auteurs waren die wilden helpen. Maar dat bleek niet het geval.Bevrijdende regels
Die dag in juli stelden de auteurs samen regels op. Regels volgens dewelke ieder van hen een tekst zou schrijven. Een tekst in eenvoudige taal. Niet eens een dozijn regels. Voor een aantal ervan werd heel hard gepleit. De ene auteur wilde absolute vrijheid op het vlak van interpunctie, de andere ijverde voor verkwikkende tempowissels. Geen van beide ideeën moest worden geschrapt. De regels hebben niets gemeen met de beperkingen voor gemakkelijk taalgebruik en staan ook mijlenver af van de verregaande aanbevelingen voor eenvoudige taal. Voor een artistiek project waren ze behoorlijk radicaal:in de teksten kunnen we inventief zijn. We schrijven teksten met een voorleeslengte van 20 minuten. We gebruiken eenvoudige woorden. We schrijven eenvoudige zinnen. Als we metaforen gebruiken, leggen we ze uit ...
Later, zowel voor als na het applaus, toen de eerste teksten hun première beleefden voor een publiek, legden de auteurs deze principes telkens weer duidelijk en quasi eenstemmig uit. Het was alsof men de werkplaats of het atelier binnenkwam en de meeste van de gebruikelijke geheime hulpmiddelen verdwenen waren. De gereedschapskist was leeg. Alleen nog een tang, een potlood, een hamer en papier. Van de trukendoos beroofd door de zelf opgestelde regels. Dat is ongeveer hoe de auteurs het werkproces beschreven.
Ze vertelden ook hoe bevrijdend dat op zeker ogenblik was. Toegegeven, er was niemand die zei: “Dit is het helemaal. Voor mij is er geen weg terug”. Maar daar ging het ook niet om. Het ging om een nieuwe manier, een extra pad, een bres. Het ging om de zoektocht naar een esthetisch antwoord op een ethisch vraagstuk: kan kunst voor iedereen zijn? - Nee, natuurlijk niet. Er bestaat geen boek voor iedereen. Er bestaat ook geen foto voor iedereen. Geen film en geen lied. Niets kan voor iedereen goed aanvoelen. En al zeker geen kunst. Wel hebben we de mogelijkheid gecreëerd om literatuur te scheppen die zo weinig mogelijk lezers in de kou laat staan.